Na de stichting van de borg Nienoord (1525) door Wigbold van Ewsum begonnen de verveningen met het graven van de Leekster Hoofddiep. In het kanaal waren sluizen noodzakelijk vanwege de hoogteverschillen. Rond de sluis in 'De Leke' ontstond de plaats De Leek, later Leek. Hier werd tevens een verdedigingsschans aangelegd. De schans is nog heel lang in het dorpsbeeld zichtbaar geweest. Nu staat winkelcentrum De Liekeblom op het voormalige schansterrein.
In 1660 werd Leek een kerkdorp door een schenking van de Vrouwe van Nienoord: bekend onder de naam Nienoordse kapel. Het dorp groeide, mede door bedrijvigheid die met de scheepvaart te maken had. De turfschepen kwamen niet zonder lading terug; de handelsvaart ontstond. Van dit roemruchte verleden getuigt het Leekster schippersgilde. Leek was zelfs thuishaven van Oostzeevaarders. De straatnaam Schreiershoek herinnert aan de plaats waar afscheid voor langere tijd werd genomen. Er kwamen scheepswerven, een leerlooierij en een aantal molens.
Aan het einde van de 17e eeuw en in het begin van de 18e eeuw vestigden zich in Leek Joodse handelslieden. Ze gaven Leek een imago van levendigheid van handel. De Joodse begraafplaats, opgericht in 1783, ligt nu nog aan het Leekster Hoofddiep. De kanalen gegraven ten behoeve van de verveningen, werden belangrijk als vaar- en handelsweg vanuit het Zuidelijk Westerkwartier, via het Leekstermeer naar en van de stad Groningen. Te voet naar Leek, van daaruit per trekschuit, later per stoomboot naar de stad werd een gebruikelijke reisroute.
Leek bleef een plaats waar veel neringdoenden hun geld verdienden. Al voor de Tweede Wereldoorlog bleek het transport over land het vervoer over water te verdrijven. In 1913 bracht de stoomtram Groningen-Drachten, die dwars door de Tolberterstraat ging tot in de jaren 80 van de 20e eeuw, daarin al verandering. Tot 1948 werden per trein passagiers vervoerd, tot 1 juli 1985 goederen. De Drachtster Tram werd een begrip. De bij de vervening vrijkomende landbouwgrond werd verkocht aan veenarbeiders die er een klein boerenbedrijf stichtten.
Na de Tweede Wereldoorlog konden de boeren uit de omgeving niet meer leven van hun te kleine bedrijven. Er ontstond grote behoefte aan nieuwe werkgelegenheid. In 1959 werd Leek aangewezen als industriekern. Vanaf toen breidde Leek zich sterk uit : tot op de dag van vandaag worden er veel woningen gebouwd en het ene na het andere industrieterrein wordt ontwikkeld.
Het boek - De scheepvaart van De Leek - van turfvaart naar binnenvaart van de hand van Sikke Cazemier is verschenen ter gelegenheid van de tentoonstelling Scheepvaart in het Westerkwartier, van november 2019 tot april 2020, in museum Nienoord.
Het boek is nog steeds te koop in onze bibliotheek voor € 7,50
In 1856 meldde A.S. Leuringh via een advertentie in de Groninger Courant het plotseling overlijden van zijn echtgenote Adriana van Roijen:
"Heden morgen overleed onverwacht, na een langdurig lijden, mijne beminde Echtgenote ADRIANA VAN ROIJEN in den ouderdom van ruim acht en vijftig jaren, en na eene gelukkige echtvereniging van 21 jaren. Diep bedroefd staar ik haar met mijne kinderen en hare eenige zuster na. Hoe zwaar ons dit verlies valt te dragen, zal ieder kunnen beseffen, die de dierbare overledene gekend heeft."
Leek, den 28 Nov. 1856
A.S. LEURINGH
Lees het hele artikel als PDF onderaan deze pagina.
door Sikke Cazemier
De eerste gemeenten zijn ontstaan in de periode, die in de vaderlandse geschiedenis bekend staat als ‘de Franse tijd’. Deze heeft een totale omwenteling in ons staatsbestel teweeggebracht, begonnen als de zogenaamde fluwelen revolutie van 1795 en eindigend in 1813. Ons land kreeg toen, na enkele jaren ingelijfd te zijn geweest bij het rijk van de Franse keizer Napoleon, zijn onafhankelijkheid terug. In een tijdperk van zo’n twintig jaar zou er méér veranderen dan in de twee eeuwen daarvoor.
‘De Franse tijd’ kan in enkele tijdvakken worden onderverdeeld. Onderscheiden kunnen worden de jaren, waarin ons land nog over enige zelfstandigheid beschikte, van 1795 tot 1810, en de jaren waarin de zelfstandigheid volledig verdwenen was, de periode 1810-1813.
Nederland was toen bij het Franse keizerrijk ingelijfd en vormde in feite niet meer dan een provincie van het grote rijk van keizer Napoleon. De Omwenteling in 1795 bracht de introductie van de volkssoevereiniteit. Het volk zou voortaan bepalen door wie en op basis van welke beginselen, wetten en reglementen het geregeerd wilde worden.
De Bataafse Republiek (1795-1806) volgde in vele opzichten het voorbeeld van Frankrijk. Tijdens het Koninkrijk Holland (1806-1810), toen Napoleons broer Lodewijk Napoleon hier de scepter zwaaide, ging de ‘verfransing’ nog een stap verder. De Staatsregeling, die in 1798 werd ingevoerd kan worden gezien als de eerste Grondwet van ons land. Reeds in 1801 werd deze Staatsregeling vervangen door een andere Staatsregeling, minder bureaucratisch van aard. Ook hierin werden weer de ontwikkelingen in Frankrijk gevolgd. Overigens had deze verandering voor de pas ingestelde gemeenten weinig betekenis.
Lees het hele artikel als PDF onderaan deze pagina.
Door Sikke Cazemier
In het Leekster Hoofddiep, gegraven in de zestiende eeuw , werd een aantal verlaten aangelegd. In de negentiende eeuw waren er nog drie van deze kunstwerken, die nog wel verlaten werden genoemd, maar in wezen schutsluizen waren, met twee stel sluisdeuren, die de toegang en de uitgang van de sluiskolk konden afsluiten. In 1924 werd het aantal sluizen teruggebracht tot twee.
Een sluis bevond zich te Diepswal (nog aanwezig), de andere - de benedenste sluis - bevond zich midden in het dorp Leek. Toen in 1896 de Leekster sluis werd vernieuwd, werd nevenstaande foto genomen. De sluiskolk werd opnieuw opgemetseld en waarschijnlijk ook wat ruimer gemaakt in verband met de maat van de schepen. Er werden nieuwe sluisdeuren en een voet-gangersbrug aangebracht. Op de foto is goed te zien, dat de sluis werd voorzien van een rinket, een omleiding, waardoor de sluis-meester het overtollige water uit het hogere kanaalvak kon laten wegstromen naar het lager gelegen kanaalvak, zonder dat dit water de sluiskolk passeerde. Dit rinket bevond zich onder de bestrating van de Kerkweg. De foto werd gemaakt, terwijl de straat helemaal opengelegd was met het oog op de aanleg van dit rinket
Omstreeks 1930 werd de Leekster sluis voorzien van een elektrische opmaalinrichting, zodat het ook mogelijk werd via het rinket water in het hogere kanaalvak te pompen wanneer het waterpeil daar te laag geworden was. Vroeger deed men dit met behulp van drie windwatermolens aan het Molenkanaal. Het Molenkanaal was een omleiding (buiten de dorpsbebouwing) tussen de Schilhoek en het Hoofddiep te Diepswal. Via het Molenkanaal werd water opgemalen in de richting van Zevenhuizen buiten het benedenste, middelste en bovenste verlaat om. In de 19e eeuw was het Molenkanaal in onbruik geraakt.
Het werk aan de sluis te Leek trok nogal wat kijkers. Werkers en toeschouwers poseerden graag voor de fotograaf. Het maken van een foto was immers geen alledaagse gebeurtenis. Het was natuurlijk van belang, dat het werk aan de sluis in een zo kort mogelijk tijdsbestek plaatsvond, want gedurende het karwei was geen scheepvaart mogelijk. Toch passeerden in 1896 nog 1168 vaartuigen de sluis. Als we het aantal werkdagen in een jaar op 300 stellen, betekent dit, dat elke dag gemiddeld 4 schepen geschut werden!
Destijds woonde de sluismeester in het pand naast de hervormde kerk, dat nagenoeg onzichtbaar is door de bomen in het midden van de foto. Rechts van deze bomengroep was een winkelpand. In 1880 is in dit pand een manufacturenzaak gevestigd door Jozef Gerzon Levie uit Roden. Zijn zoon Samuel Levie en zijn kleinzoon Mozes Levie zouden deze zaak voortzetten tot in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog. De ingang van de winkel bevond zich tussen de beide hoge etalageruiten. De toegang tot het woon-gedeelte bevond zich in de noordoostelijke zijgevel, op de foto dus niet zichtbaar.
In het begin van de negentiende eeuw had dit pand huisnummer 123. Het huis er naast - net zichtbaar achter de bomen - was genummerd 124. De open ruimte tussen nr. 123 en 124 gaf de plek aan waar ooit de wal van de Leekster schans was. Huis 123 lag buiten de schans, huis 124 lag net er binnen. In 1896 was deze plek bebouwd met een schuur. Later werd die schuur vervangen door een woning. In Huis 123 - de manufacturenzaak van Levie - is ook gedurende vele jaren een bakkerij gevestigd geweest. Middenstanders vestigden zich graag in de naaste omgeving van de sluis en de brug, omdat veel schippersvrouwen gedurende het oponthoud bij sluis en brug van de gelegenheid gebruikmaakten hun inkopen te doen bij de winkels in de buurt.
Rond 1920 waren de bomen langs de Kerkweg verdwenen. De ruimte tussen de manufacturenwinkel van Levie en de dienstwoning van de toenmalige brug- en sluiswachter Arend Pompstra was grotendeels opgevuld door het bouwen van een nieuwe woning. Er was een smal stukje tuingrond overgebleven, van de weg gescheiden door een hek. Dat hekje komt hierna nog weer ter sprake. De manufacturenwinkel van de familie Levie heeft ruim zestig jaar bestaan.
Het volgende is ontleend aan het boek DE JOODSE GEMEENSCHAP in het Groninger Westerkwartier, Peize en Roden, door drs. G.J. van Klinken en mr. J.H. de Vey Mestdagh:
In 1910 telde de gemeente Leek twaalf manufacturiers, van wie vijf joods waren. De joodse manufacturiers woonden allen in het dorp Leek. De grootste manufacturenzaak van de gemeente stond aan de Nieuwe Streek, thans Bosweg. Eigenaar was de firma S.H. Aptroot.
In 1917 brachten Hartog Denneboom en Duifje Lehmans hun te Nietap gevestigde zaak over naar het grote winkelpand aan het Piepke, net binnen de grenzen van Leek (thans Dierenspeciaalzaak Pets Place). Vanuit de winkel zag men links de brug over het Hoofddiep, rechts was er het uitzicht over het Piepke naar de Nietap. Op 1 januari 1938 werd deze zaak voortgezet door de zoons Herman en Abraham Denneboom.
Naast deze beide grote zaken waren er twee kleinere: Samuel Woudstra (later zoon Abraham Woudstra) naast de synagoge aan het Hoofddiep en die van Abraham From, ook aan het Boveneind. In 1932, toen de crisis op z'n hevigst was, moest From zijn winkeltje sluiten.
Tussen de beide grote en de twee kleine zaken stond vlak bij de sluis de winkel van Levie. Jozef Gerzon Levie, geboren te Roden in 1828, vestigde zich in 1861 te Leek. In 1880 opende hij een manufacturenzaak aan de Kerkweg, even ten zuiden van de hervormde kerk. Men had er uitzicht op de sluis in het Hoofddiep. Aan de overkant van het diep, richting Zeven-huizen, bevonden zich de joodse school en de synagoge. De Levie's bouwden een trouwe klantenkring op. Ook kon bij Levie kleding op maat besteld worden. Voor dames, die nog traditionele klederdrachten droegen had Levie oorijzerhoeden. Reclame werd gemaakt onder het motto: 'Zoekt uw voordeel'.
In 1913 kreeg de winkel een nieuwe pui met moderne spiegelruiten in plaats van de smalle ramen met glas-in-lood. Jozef Levie's zoon Samuel werkte in 1910 als 'reiziger' voor zijn vader. Met de koffer op de fiets ging hij zijn klanten langs. Op de boerderijen langs de Jonkersvaart was hij een bekende bezoeker. Het vrouwvolk op de boerderijen vond het altijd wel plezierig wanneer de werkdag door de komst van de lapjeskoopman even onderbroken werd. In 1913 nam Samuel Levie de zaak over. Hij exploiteerde ook enige tijd een hoedenmakerij, was agent van een brandverzekeringsmaatschappij en was verder erg actief binnen de joodse gemeente. Hij werd voorzitter en werd gezien als de primus inter pares. Levie - een zeer beminnelijk en sociaal voelend man - werd ook gemeenteraadslid van Leek. Op 1 februari 1938 droeg hij zijn winkel over aan zijn zoon Mozes Levie. Hij en zijn vrouw gingen rentenieren. Er werd hun slechts weinig rust gegund, want de Duitse inval in mei 1940 zou de inleiding zijn voor het onheil, dat de joodse gemeenschap ging treffen. Levie sr. en zijn vrouw werden op 14 januari 1943 in Auschwitz om het leven gebracht. Mozes Levie, in 1939 getrouwd met Sophia van der Wijk, stierf in het concentratiekamp Vught (2 oktober 1943). Sophia Levie-van der Wijk dook onder en overleefde de oorlog.
Het volgende is een fragment uit het boek 'JONKERSVAART 100 jaar Openbaar Onderwijs; Van arme veenkolonie tot welvarend streekdorp':
Van andere zijde kregen we een krantenknipsel, waarin de vooral in verzetskringen bekende meester Zijp uit De Wilp, vertelt over Eit Jonkman, bij de iets oudere Jonkervaarters goed genoeg bekend. We laten het hier iets verkort volgen. Dhr. Zijp zet boven het artikel de kop:
Joodse vrouw zat veilig opgeborgen in boerderijtje aan de Jonkersvaart
Eit schudt zijn hoofd. Hij begrijpt het niet. Heeft hij Donderdagavond die Joodse vouw veilig weggeloodst uit haar onveilige omgeving, en nu is ze toch weer teruggegaan naar haar huis in Leek. Er was reeds beslag gelegd op hun manufacturenzaak, maar ze twijfelt nog.
De Duitsers beloven dat de vrouwen naar hun mannen mogen, die al weggevoerd zijn, naar Polen. Ze zullen daar samen mogen wonen in een Joodse kolonie. Maar, ze weet, de Duitsers zijn niet te vertrouwen, en ook haar geloofsgenoten die nog niet zijn weggevoerd, adviseren haar om maar onder te duiken nu het nog kan. Ze was aanvankelijk met Eit meegegaan, om bij hem onder te duiken. Hij was al jarenlang een vertrouwde klant in hun winkel, maar toen ze bij de Jonkmans thuis kwam, en zag dat er kinderen waren, grote en kleinere, sloeg haar toch weer de schrik om het hart. Als ze hier onderdak zou krijgen, kon dat nooit verborgen blijven. Kinderen kunnen immers niet zwijgen. Ze spelen met kameraadjes. Nee, Fie durft het niet aan.
Nog diezelfde avond is ze teruggegaan, terug naar haar eenzame huis, met de mooie herinneringen aan Moos, haar man, die al weggevoerd is. Ze heeft enkele moeilijke dagen, pleegt weer overleg met haar vrienden. Iedereen zegt: Als ik jou was, zou ik maar stilletjes weggaan. De rabbi, die haar eerder geadviseerd had, is ook al opgehaald.
't Is Zondagavond en pikkedonker. Fie peddelt weer op haar fiets naar de Jonkersvaart. Ze zal het toch maar doen. Moge de Almachtige haar beschermen! Eit en Hiltje ontvangen haar hartelijk. Er wordt van alles besproken, en dan blijkt dat Fie wel enkele kleinigheden heeft meegenomen, maar dat de koffers met al haar spullen nog thuis staan. Eit besluit om meteen naar Leek te fietsen. Je weet nooit wat er morgen gebeurt. 'Maar man', zegt Hiltje, 'dit is levensgevaarlijk, het is zo elf uur, en in spertijd met koffers op de fiets wordt het dubbel gevaarlijk'. 'Och', antwoordt Eit, 'het is aardig donker, en langs de vaart is het eenzaam. Het moet toch gebeuren, en dan liever direct'.
Bij Fie's woning aangekomen gaat hij achterom, laadt de klaarstaande koffers op zijn fiets, goed vastgebonden met touw. Nu gauw wegwezen. Ja, maar zo gemakkelijk gaat dat niet. De fiets met de degelijk vastgebonden koffers kan niet door het hekje. De koffers zijn te breed of het hekje is te smal. Daar sta je dan, midden in de nacht, midden in Leek. In de verte hoort hij iemand met spijker-beslagen schoenen aan komen. Als de weerlicht is hij weer achter huis. Gelukkig, de stappen gaan voorbij. Blijft nog het probleem van het hekje. De fiets met koffers en al er overheen tillen lukt hem niet, al hoe'n sterke kerel hij is.
Tenslotte rukt hij met veel moeite de ene paal eruit, zodat het hele hekje aan de kant kan. Nu naar huis. Zo'n tien kilometer: in spertijd. Levensgevaarlijk! Als hij onderweg controle zou krijgen, zou hij minstens getekend zijn als een rover van Joods eigendom. Als Eit heelhuids thuiskomt is er blijdschap. Maar aan de koffie merkt Fie op: 'Och, jammer, nu is toch mijn nieuwe wintermantel blijven hangen'. Direct informeert Eit: 'Moet er nog meer gehaald? Kan nu nog'. Hij heeft de smaak te pakken. De vrouwen vinden dat het onverantwoord is nu nog weer op stap te gaan. Het is ondertussen al over twaalven. Maar als Eit hoort wat er nog allemaal achtergebleven is, dan gunt hij de moffen al dat spul ook niet. Morgen kan de hele boel wel leeggehaald zijn. Hij stapt nog een keer op de fiets. De klok slaat juist half drie als hij met enkele flinke pakketten kleren, pannen en andere spullen weer thuis is.
De volgende morgen is Eit weer even vroeg aan het melken als anders. En niemand is ooit gewaar geworden wat hij eigenlijk gedaan heeft. De buren wisten van niets. Zelfs de naaister, die iedere week kwam naaien, heeft nooit gemerkt, dat daar in het boerderijtje twee en een half jaar lang een Joodse vrouw werd verborgen gehouden. Ook de kinderen zwegen. Hiltje kookte voor iedere sabbat voor haar gast, naar Joods voorschrift een kosjere maaltijd. Nooit was haar iets te veel. Maar ook Fie heeft zich sympathiek gedragen. Naaien en stoppen was haar toevertrouwd, en ze had er de tijd voor. Met de bevrijding is Fie weer opgedoken en dankte ze, naast God, Eit en Hiltje voor haar redding.
Tot zover meester Zijp.
Na lezing van dit verhaal komt onwillekeurig de gedachte op: Fie was natuurlijk dankbaar voor haar redding, maar hoe was het met haar man en kinderen afgelopen? Navraag bij de familie Jonkman leerde dat Fie de vrouw was van Moos Levie. Ze was 28 jaar oud toen ze bij Eit en Hiltjes kwam 'logeren'. Hun huwelijk was kinderloos gebleven. Haar man, Moos, was 'reizend verkoper'. Hij 'liep met het pak', zoals men dat destijds wel noemde en als zodanig kwam hij veel bij de Jonkmans.
Moos is niet teruggekomen uit de vernietigingskampen. Fie is later weer getrouwd en samen met haar man hebben ze nog een Joods kind geadopteerd. Ze zijn in Nederland blijven wonen en hadden tot Fie's overlijden nog geregeld contact met de familie Jonkman.
Tussen 1896 en 1920 veranderde er veel in Leek. Bomen verdwenen, winkels en andere panden werden gemoderniseerd. In 1913 kwam de tramlijn Groningen-Drachten gereed. Dat luidde de opheffing in van de veerdiensten naar de stad. De intrede van de autobus en de vrachtwagen in de jaren twintig van de vorige eeuw had verdere consequenties voor het verkeer te water. Vanaf die tijd gingen de veranderingen nog sneller.
Na de Tweede Wereldoorlog hadden het Leekster en Zevenhuister Hoofddiep hun betekenis als vaarweg geheel verloren. Het diep, dat bepalend was geweest voor het ontstaan van Leek en Zevenhuizen, werd gedegradeerd tot afwateringskanaal en verdween in de bebouwde kom van Leek onder de grond. Brug en sluis werden opgeruimd. Er moest ruimte komen voor de auto. Kleine ondernemingen verdwenen of ondergingen de gevolgen van de noodzakelijk gevonden schaalvergroting. Gebouwen kregen meermalen een andere bestemming. Deze veranderingen vonden en vinden overal plaats. Maar los van deze veranderingen, die vaak als 'vooruitgang' worden gezien, verdween nog iets uit het dorp: de joodse gemeenschap, met haar synagoge en schooltje, winkels en werkplaatsen, die zo sfeerbepalend was voor het oude Leek.
Dit nummer van ons kwartaalblad is geheel gewijd aan de onlangs in gebruik genomen Historische Wandelroute door het centrum van Leek en Nietap. Deze route is in samenwerking met de gemeente Leek door onze vereniging gerealiseerd. In het boekwerkje - voor niet-leden te koop in onze bibliotheek - wordt de wandelroute uitvoerig beschreven.
De wandeling begint op de parkeerplaats van de borg Nienoord. Langs de route zijn 30 bordjes geplaatst aan gevels of op vrijstaande paaltjes. Op de bordjes een historisch belangwekkende afbeelding, een korte beschrijving en een QR-code (te scannen met een smartphone), welke doorverwijst naar nadere informatie op onze website.
Zie hiervoor de pagina Activiteiten: Ingang Historische Wandelroute Leek-Nietap