Zevenhuizen is nog een jong dorp zoals alle veenkoloniën. Eeuwen was er van een dorp geen sprake; er was slechts een woest hoogveengebied, zoals nu nog een beetje te zien is in Fochteloo. Dit veen werd aanvankelijk in het verlengde van de landerijen van Vredewold (met Tolbert als hoofdplaats) door de boeren op kleine schaal afgegraven en ontgonnen. Na de vestiging van de Van Ewsums op Nienoord werd de vervening grootschalig aangepakt. Aan de talrijke wijken van Zevenhuizen is het patroon van een veenkolonie duidelijk te herkennen.
door Jan Hut
In 1968 verscheen er in de Leekster Courant een serie artikelen, waarin de toenmalig bijna 77-jarige Jacob Hut, een geboren en getogen Zevenhuister, vertelde hoe het er rond de inmiddels vorige eeuwwisseling aan toe ging in zijn geboortedorp. Hij vertrouwde zijn herinneringen aan het papier toe en dat waren er zoveel, dat ze tientallen bladzijden van een dik cahier vulden. De redactie van de Leekster Courant publiceerde een greep daaruit in het volgende artikel.
Langs deze kanalen hebben de zandwegen gelegen die inmiddels zijn geasfalteerd. Een grote veenbrand, als gevolg van boekweitbranden op 11 juni 1833, verwoestte een belangrijk deel van het veen tussen De Wilp en Leek en daarmee ook grotendeels Zevenhuizen. Eerst lag het dorp richting Oude Streek. Na de brand is het dorp rond de afslag Evertswijk weer opgebouwd. De werkloos geworden veenarbeiders konden aan de slag bij de aanleg van het Commissiebos, dat later weer gerooid is om plaats te maken voor cultuurgrond. Bij de brand kwamen 4 mensen om het leven. Er gingen 60 huizen in vlammen op en er werd 1.167.000 ton turf vernietigd.
In 1835 werd Zevenhuizen kerkdorp; de hervormde kerk werd dat jaar opgebouwd. Vijftien jaar later stonden in Zevenhuizen al 430 huizen en er woonden 2600 mensen. De verharde weg Zevenhuizen-Leek werd in 1893 aangelegd, voor die tijd was er alleen verbinding met Leek via het water en onverharde zandpaden. Zevenhuizen is nu een welvarend dorp.
Lees meer: geschiedenis van Zevenhuizen
'NACHTREGENBOOG' of Zevenhuizen en omstreken als literaire 'hotspot' (Slot) Deel 3
uit Historisch Leek 28-01, januari 2014, door Geert Hadders
Na het vinden van het paspoort van zijn over-overgrootvader raakt de jonge, intelligente Wieger in de ban van de levensgeschiedenis van zijn voorouders.
In de roman Nachtregenboog wordt de lezer mee teruggenomen naar de vorige eeuw. Op indringende wijze beschrijft Wieger de belevenissen van schippers, veenarbeiders en boeren die een bestaan zochten in Friesland, Groningen en Drenthe. Zij werden geconfronteerd met armoede en ellende, de watersnoodramp van 1825 en onmenselijk zware winters. Gaandeweg ontdekt Wieger een rode draad in de levensgeschiedenis van zijn voorouders, die ook zijn eigen leven lijkt te bepalen. Hij begint zich af te vragen of sommige gebeurtenissen in zijn leven wel licht voorbestemd zijn.
Nachtregenboog is het romandebuut van Joop Boersma (1926) uit Arnhem. Hij is medisch specialist, doet wetenschappelijk onderzoek, schrijft en is bekend als kunstschilder.
Geert Hadders
In 1650 had Nienoord de verkoopbare turflaag weggehaald, en zij, die de moed hadden zich hier te vestigen, kregen de moeilijke taak van dit onland cultuurgrond te maken. Daar waar het stadsbestuur van Groningen ten oosten van de Stad nieuwe bewoners in het veen de helpende hand toestak, moesten de eerste bewoners in Zevenhuizen zich maar zien te redden.
Dat de veenkoloniale ontwikkelingen in de Nienoordse Venen veel langer duurden dan die ten oosten van de Stad had meerdere oorzaken. Na een eerste geldverslindende bedrijfsvoering van Wigbold van Ewsum Jr. kwam er ook nog eens de schansenstrijd (1580-1584) overheen. De turfwinning lag stil, verlaten werden vernield en turfvoorraden verbrand. Wat voor Nienoord een gigantische schadepost werd, gaf voor de stad Groningen juist de aanzet tot extra (economische) wind in de zeilen. De Stad kocht na de Reductie kloostervenen op en nam inmiddels door particulieren gestarte, maar al vroegtijdig in financiële moeilijkheden verkerende verveningsprojecten over. Een poging van de stad de inmiddels failliete Nienoordse boedel in te palmen, mislukte door toedoen van Caspar van Ewsum begin 17e eeuw.
Een vergelijking tussen de processen met betrekking tot nederzettingspolitiek - of juist het ontbreken ervan - laat zien onder welke minimale omstandigheden de eerste bewoners van Zevenhuizen de destijds weerbarstige elementen hebben getrotseerd. Vier jaar na de eerste aankoop liet het bestuur van de stad Groningen huizen bouwen langs het diep in Sappemeer, dat daardoor in 1621 al de eerste en oudste veenkolonie was in Stad en Ommelanden. Daarbij werd een systeem van verpachting ingevoerd; stadsmeier en beklemrecht werden nieuwe begrippen. In de Nienoordse venen sprak men later van veenmeiers. Het beklemrecht, een typisch Gronings verschijnsel, hield in dat de pacht altijd voortduurde en de huur onveranderlijk bleef. In de kas-, meier-, staat- en pachtboeken van Nienoord valt dit ook af te lezen. Veranderingen vonden alleen plaats wanneer percelen (wijklanden) werden gescheiden of samengevoegd.
Na de eerste verturving waren er in Sappemeer al verhuurcondities, gericht op het toekomstig grondgebruik. Men mocht dan jaren gratis huren om het land 'toe te maken', in cultuur te brengen. Daarbij speelde 'straetendreck', het stadsvuil dat voor de Stad in meerdere opzichten waardevol was, een belangrijke rol.
Daar waar in Sappemeer de uitgifte van huisplaatsen ook tot vestiging van neringdoenden, schippers, veenarbeiders en een predikant (1634) leidde, moesten de eerste zeven en daaropvolgende bewoners in het toenmalige Zevenhuizen zich onder minimale condities zien te redden. Enkele jaren vrije pacht, dat wel, maar geen bepalingen hoe het verder moest en vooral geen mest. Die ontginning moest men zelf maar ter hand nemen.
Ten oosten van de Stad wist men derhalve precies waar men in alle opzichten aan toe was, terwijl Nienoord slechts liet weten wat men moest betalen en/of van de opbrengsten af moest staan.
Men nam in het Westerkwartier zelfs een derde deel in plaats van de 25% die het Stadsbestuur vorderde. Uiteraard werd er in de Stad vanaf het prille begin 'boek gehouden', vooral in verband met tolgelden en turfaccijnzen. Maar men noteerde ook ligging en oppervlakte van de in cultuur gebrachte gronden. Daarnaast kreeg Jannes Tideman de opdracht een kaartboek te maken van de Sappemeerster landen zoals die er in 1681 bijlagen. Zo was er aan het eind van de 17e eeuw reeds een zeer nauwkeurige topografische weergave van de veenkolonie Sappemeer.
Van de veel eerder gestarte Nienoordse vervening is nooit een kaartboek gemaakt. Het duurde zelfs tot 1783 voordat de eigenaren opdracht gaven het gehele gebied eens goed in kaart te brengen. Samen met de wel veel eerder verschenen namenlijsten is het dan pas mogelijk te bepalen wie waar woonde in de eerste huizen van Zevenhuizen. De oudste namenlijst, een kasboek uit de periode dat Willem van Ewsum Heer van Nienoord was (1639-1643), bestrijkt de periode tussen 1642 en 1652. Onder het hoofdstukje 'Veenmeiers', zonder enige plaatsaanduiding, worden een vijftal namen genoemd van personen die in 1642 enig land huurden. Er staat niet bij waar. Twee jaar later, op 2 juli 1644, vindt er naar aanleiding van het overlijden van Willem van Ewsum een onroerendgoed beschrijving plaats, waarin sprake is van 'een plaetsien opt veen waer van hem de behuisinge toecomt'. Eerste bewoning dus.
In 1707 laat Georg Wilhelm vanwege grensgeschillen met onder andere de markegenoten van Een zijn beoogd gebied in kaart brengen (Johannes Tideman). Op blz. 19 is een fragment van deze kaart afgebeeld, waaruit blijkt dat de eerste bewoning ten zuiden van de Oude Wijk heeft plaatsgevonden.
In 1729 overlijdt de voogdes van de op dat moment 12 jarige Johan Carel Ferdinand von Inn- und Knyphausen. Op de lijst uit dat jaar worden voor het eerst plaatsaanduidingen gegeven die, nog verre van nauwkeurig, wel richtinggevend zijn: 'Aan de Westkant van het Diep na Boven' en 'Van de Oostkant van het Diep van Boven na Beneden' (respectievelijk richting zuid en noord). Johan overlijdt in 1737 en dan volgt er weer een onroerendgoed beschrijving, de zogenaamde 'Korte Staat'.
Wanneer Willem von Inn- und Knyphausen in 1768 overlijdt, verschijnt er een staatboek, waarin behalve de namen ook bezittingen en verplichtingen vermeld worden. In deze uitgave wordt voor het eerst melding gemaakt van Evertswijk.
Kennelijk was alles in 1768 nog niet geheel in kannen en kruiken, want in 1781 worden de bezittingen van Willem nog weer een keer op schrift gesteld. Deze nieuwe boedelbeschrijving is nog niet geheel actueel, want in 1783 volgt er een aanvulling, waarin alleen de verbeteringen genoemd worden.
Genoemde lijsten, de zeer gedetailleerde kaart uit 1783 van Lambertus Grevijlink (hierover meer op blz. 25 - 28) en enige kennis van de aanpak in de allereerste Nienoordse verveningsfase stellen ons nu in staat een reconstructie van de eerste '7 HUISEN VAN SEVENHUISEN' te maken, die vanaf 1729 volledig is. En van een enkel wijkland is het zelfs mogelijk een tipje van de sluier uit 1650 op te lichten.
Vaste gegevens uit de allereerste verveningsaanpak zijn hierbij dat de Oude Wijk de eerste wijk geweest is waaraan verturving heeft plaatsgevonden en het daaraan gelegen zogenaamde 'Hooge Huijs', waarover alle bronnen gelijkluidend zijn. Is het een hoog huis of is het huis hoog gelegen? De laatste veronderstelling ligt het meest voor de hand, omdat het onwaarschijnlijk is dat er in een nog nauwelijks ontgonnen hoogveengebied omstreeks 1565 al hoge huizen werden gebouwd. Meerdere huisplaatsen aan de Oudestreek zijn anno 2000 nog steeds hoog gelegen.
Samen met 'de Brouwerij' is het 'Hooge Huijs' de eerste permanente bewoning geweest in deze verveningsfase. Het had als 'slijthuis' een functie in de voorziening van elementaire levensbehoefte, zo ver van de bewoonde wereld. In het toen nog onherbergzame hoogveenmoeras waren deze twee behuizingen in ieder geval niet bedoeld als tijdelijke onderkomens voor de veenarbeiders. Hun onderkomens, hutten of keten, werden vlak bij de vervenings-activiteit opgetrokken en verdwenen wanneer de ondergrond, het veen, waar deze op stonden 'op de schop' ging.
De bewoners van het 'Hooge Huijs' worden hier apart vermeld, omdat deze buiten de eerste zeven (veenmeiers)huizen van Zevenhuizen zijn gehouden. De omschrijving van dit hoge huis verschilt per tijdmeting.
Uit de periode daarvoor geen vermelding van namen.
Vanwege de wisselende huurpenningen is er bij het 'Hooge Huijs' waarschijnlijk geen sprake van beklemrecht.
Sommige aanwijzingen in de Nienoordlijsten blijken van onschatbare waarde te zijn met betrekking tot de plaatsbepaling, zoals 'de bovenste wijk' (de meest zuidelijke dus op dat moment) of 'bevorens gebruikt door'. Soms kan er uit een Nienoordlijst opgemaakt worden dat op een bepaald moment een wijkland opgesplitst is, zoals het geval is tussen wijk 6 en 7!
In 1737 nog toebehorend aan Willem Jans, wordt in 1768 melding gemaakt, dat hier sprake is van 'eenigh wijklandt in twee plaatsjes waarvan de eene wordt gebruikt bij Willem Jans weduwe voor ƒ 9 's jaars en het tweede bij Claas Hindriks voor ƒ 9. Willem Jans betaalde in 1737 ƒ18.
Met betrekking tot de eerste 'zeven' huisplaatsen ten zuiden van de Oude Wijk en ten oosten van het Leekster Hoofddiep worden de gegevens van de lijsten uit 1642, 1644, 1729, 1737, 1768, 1781-1783 en die van Grevijlink uit 1783 vermeld en in schematische vorm hiernaast weergegeven. Het woord 'zeven' staat tussen aanhalingstekens, omdat er in 1729 al sprake is van acht wijklanden die toen bewoond waren. Tot 1783 blijven dat er negen. De schrijfwijze der namen verschilt in sommige gevallen per lijst.
De letters A t/m K achter de namen verwijzen op het schetskaartje naar de locatie aan de Oudestreek zoals die op de kaart van Grevijlink in 1783 is weergegeven. Aangezien (nog) niet geheel zeker is vast te stellen vanaf welke kant de nederzetting zich ontwikkeld heeft, wordt de volgorde van de lijsten gevolgd, dus van zuid naar noord ('Aan de Oostkant van het Diep na Boven'). Wanneer in de loop van de tijd wijklanden zijn gesplitst, zal de wijk voor de splitsing met de twee letters die erbij horen aangeduid worden.
1. Hindrick Allerts: - ingehuurd voor 6 jaar vanaf 1642, - jaarlijkse huur 18 daalders, - moet 1/3 deel van de turfopbrengst afstaan, - mag 21 dagwerk graven, - boekweiten,
Nienoord krijgt 1/3 van de opbrengst, 2. Sijger Jeltjes, 3. Hindrick van Lingen, 4. Harmen Jaspers, 5. Willem Luitjes en 6. Willem Depkes.
1. Hendrick Ellerts: - huurt een plaats op het veen, waarvan de behuizing 'hem toecomt', - de huur bedraagt jaarlijks 18 daalders (Ellerts-Alberts? A of B?) 2. Sijger Jelties (CD), 3 Hendrik van Lingen en 4. Harmen Jaspers.
1. Hindrik Jans (A): - de bovenste wijk, - voorheen Wijger Alberts (geeft richting aan familie van Hendrick Allerts), - jaarlijks drie guldens, 2. Hindrik Jans (B): - de wijk van voorheen Wijger Alberts, - jaarlijks achttien guldens, 3. Willem Jans (CD) - de wijk voorheen van Meint Sijgers (Sijger Jeltjes, voornaam van vader wordt achternaam zoon), 4. Wolter Jans (E), 5. Jacob Hibdrix Rijsenbrije (FG), 6. Willem Louwes (H), 7. Uge Louwes (J) en 8. Willem Jacobs (K).
Zie de nummers 71 t/m 77 van de 'Korte Staat': 71. Hindrik Jans (B), 72. Willem Jans (CD), 73. Wolter Jans (E), 74. Jacob Hindriks Rijsenbrij (FG), 75. Willem Louwes (H), 76. Uge Louwes (J), 77. Willem Jacobs (K). Het is mogelijk dat nummer 70, Otto Alberts, vanaf 1733 op wijkland A heeft gewoond.
1. Jan Willems (A), 2. Albert Harms (B), 3. 'eenigh wijklandt in twee plaatjes' gebruikt door Willem Jans weduwe (D) en Claas Hindriks (C), 4. Roelf Jans Drenth (E), 5. Melle Jacobs, nu Roelf Geerts (FG), 6. Willem Louwes (H), 7. Francke Jacobs (J) en 8. Willem Jacobs (K).
1. Jan Willems (A), 2. Albert Harms Hummel (B), 3. weduwe van Willem Jans Kyvyt (D), 4. Claas Hendriks Boeskool (C), 5. Jacob Harms (E), 6. Roelf Geerts (FG), 7. Lauwe Willems (H), 8. Franke Jacobs (J) en 9. Jan Harms Hummel (K).
1. Albert Harms Hummel (B), 2. Jente Hindriks (met een jaar geschenk als aankomend gebruiker) (D), 3. Claas Hendriks Buiskool (C), 4. Jacob Harms (E), 5. Roelf Geerts (FG), 6. Louwe Willems (H), 7. Franke Jacobs (J) en 8. Jan Harmes Hummel (K).
Hoewel deze lijst als aanvulling bedoeld is, worden alle namen nog eens weer genoemd, maar ontbreekt die van Jan Willems, die vanaf 1768 nummer één is en er bij Grevijlink ook staat.
1. J. Willems (A), 2. A. Hummel (B), 3. K. Boesekool (C), 4. Jente (D), 5. A. Holma (E), 6. Pieter Hindrix (F), 7. Roelf Bremer (G), 8. Baas Louwe Willems (H) 9. F. Jacobs (J) en 10. J. Hummel (K).
Samen op één wijkland wonen: 3-4, 6-7 en 9-10. Op dit laatste wijkland is de tussenwijk aan de oostzijde van het Hoofddiep verdwenen. Het geheel is dan zo groot, dat het 'Hogehuis' er ook op kan staan.
Dit zijn de mensen geweest die de oorspronkelijke nederzetting Zevenhuizen aan de huidige Oudestreek in de periode 1650-1783 vorm hebben gegeven. Een echte dorpskern is er in de "7 HUISEN van SEVENHUISEN" nooit geweest. Wat dat betreft is er pas van een eerste centrumbebouwing sprake daar waar zich nu nog steeds het huidige centrum van Zevenhuizen bevindt. Daar is nu duidelijk van verdichting in de lintbebouwing sprake en het achterliggende gebied aan de westzijde van het inmiddels gedempte hoofddiep is ook bebouwd. Maar in 1827 woonde hier volgens de kadastrale kaart nog niemand. De bevolking van 'De Zeven Huisen' woonde toen nog zeer verspreid.
Geerdink-van der Worp, E.C., Het Meiersboek van de Nienoord 1643-1652,
de Onroerendgoedbeschrijvingen van 1644, 1729 en 1737, de Staatboeken van 1768, 1781 en 1783 (transcripties archief Nienoord). Schroor, M., Stadstaat Groningen, Groningen, 1999.